Tijdens een bijeenkomst vertelde de Engel Roravyanus, die door Lhyza spreekt, over hoe de mens in zijn leven met de hindernissen en blokkades omgaat en na het hebben van meerdere levens uiteindelijk tot een oplossing komt. Hij vergeleek de hindernissen van de mens met een boom die in de weg staat.
Wanneer de mens op aarde aan zijn kringloop van leven na leven begint en vanuit het oergevoel voor het eerst voorzichtig de luikjes opendoet, ontdekt hij dat er iets heel vervelends voor hem staat dat niet aan de kant gaat. Het is een grote boom en vervolgens zeg je tegen die boom: “Ga opzij, want ik wil erlangs.” Als de situatie niet verandert, geef je die boom een schop, want jij wilt daarlangs. Echter, de boom gaat niet opzij en dat zul je steeds ervaren, leven na leven. Uiteindelijk weet je, dat je om die boom heen moet lopen als je verder wilt. Maar wat, als je gevoel het anders wil? Je bent vastbesloten om rechtdoor te gaan. Vervolgens blijf je wachten tot die boom opzij gaat. Maar dat gebeurt niet!
In het volgende leven kom je daar weer en nog steeds staat daar die boom.
“Sta je hier nog? Ga aan de kant,” zeg je tegen de boom. Je wordt boos, je wilt rechtdoor. Hoe los je dit op? Wat ga je doen? Je komt in actie en vervolgens kap je de boom. Nu kun je eindelijk rechtdoor, maar dat is slechts van korte duur want verderop staat een andere boom. Opnieuw ga je kappen: “Aan de kant met die boom“. Uiteindelijk doe je een stap opzij en denk je: als ik dat doe kan ik ook rechtdoor.
Het is een oergevoel, als je kwaad voor die boom blijft staan. Op dat moment stagneer je, omdat je te nadrukkelijk op één punt gericht bent. Met oogkleppen op en denkend in de trant van: ik moet dat doen, of: dáár wil ik naartoe. Als je zo beperkt denkt, is elke blokkade een last, een hindernis in je gevoel.
De oplossing is ons allen bekend, dus pak je leven op en zeg tegen jezelf: “Als ik zó doe, dan ben ik wijs en kan ik rechtdoor.” Maar als het tegenzit, als je kwaad en driftig bent, als je even geen aanpassing wilt plegen en je moet om die boom heen, dan doet het zeer van binnen en verwens je de situatie. Dat is lastig en vervolgens blijf je een hele poos kwaad.
Als dat gevoel van boos zijn eindelijk weg is en je staat weer voor een boom, dan zeg je: “Oké, ik doe wel een stap opzij om vervolgens rechtdoor te kunnen gaan.” Als je weer doorloopt, voelt alles iets lichter. In een volgend leven ga je weer lopen en kom je opnieuw een boom tegen.
“Verdorie,” zeg je dan, “daar staat weer een boom”. Zo ver ben je al en je neemt het besluit om wel een stap opzij te doen. Je kijkt om je heen en je roept: “Wat staan hier veel bomen!“ Je hebt al een aantal keren een stap opzij gezet en plotseling denk je: ik ga wat bedenken om dat probleem op te lossen.
Dan voel je die agressie weer opkomen en ga je een zaag zoeken om die boom om te zagen. “Kijk,” zeg je dan, ik kan de boom ook omzagen, het kost mij enige inspanning, maar nu kan ik rechtdoor. Voldaan en ook wel trots loop je om de stronk heen en je zegt: “Ziezo die boom is omgezaagd.” In een volgend leven staan er twintig bomen voor je en in een handomdraai zaag je ze allemaal om. “Ziezo,” zeg je, “nu kan ik alle kanten op.”
Na enige tijd kijk je achterom en denk je: wat verschrikkelijk, al die omgezaagde bomen. Wat heb ik nu weer gedaan?
Dit is mis! Ik kan niet alles en iedereen ombrengen door alles om te zagen wat mij voor de voeten komt. Dat doet zeer, het geeft pijn en verdriet en zo ontwikkelt zich bij jou een nieuw gevoel.
Dat gevoel houd je vast, je blijft lopen en dan zie je een prachtig boompje staan. Oh, wat zielig, eerder heb je al die mooie grote bomen omgezaagd en hier staat nog zo’n klein boompje. Och, wat is dat verschrikkelijk en dan ga je vol verdriet om dat boompje heen; je laat het staan in de hoop dat dát boompje later een grote boom zal worden.
De mens leert in elk leven en dan aan het eind van het leven, gaat hij weer dood. In een nieuw leven staat daar opnieuw zo’n boompje en dan zeg je: “Hoe zal het zijn? Hoe gaat het met dat boompje?”
Het volgende gevoel is: belangstelling hebben; dan vraag je: “Hé boompje, hoe gaat het met jou? Goed, zegt het boompje, als je mij met rust laat dan groei ik vanzelf.” Oh, hij groeit dus vanzelf, dat wil zeggen dat de boom mijn zorg niet nodig heeft. Dat is een gemak, er groeit dus ook iets uit zichzelf. Heel anders dan bij een mens, die steeds honger krijgt en van alles moet doen om in leven te blijven. Zo’n mens denkt: je kunt maar beter een boom zijn, want mijn leven als mens ervaar ik als een last.
Veel tegenslag en ongerief… en vervolgens zoek je een stuk touw om een eind aan je leven te maken, maar dat geeft allemaal narigheid aan Gene Zijde, want je mag jezelf niet om het leven brengen. Je hebt die bomen ook omgezaagd en dat mag ook niet. Nu weet je, dat je erop gericht moet zijn om alles in leven te houden. Zo heeft de Schepper het bedoeld, je groeit vanzelf van dit en van dat, van de bloemen, van de regen en van de lucht; je gaat geestelijk groeien als je naar je gevoel luistert. Dat is noodzakelijk, want anders kom je duizenden keren voor die ene boom te staan, die nooit aan de kant gaat. Dat blijf je steeds doen, totdat je hebt geleerd hoe je het anders kunt oplossen.
De mensen leven op aarde om van alles te doen, steeds maar weer, achterelkaar door om hun gevoel te ontwikkelen. Hoe gaat het met mij? Hoe voel ik me? In al die levens worstelen we, blijven we proberen om met veel inspanning iets voor elkaar te krijgen… en dan zeg ik: “Denk eraan, dat die boom daar staat, loop er nu omheen en val niet terug. Heb geen verbeelding of kapsones, want je zit zo weer in het oergevoel. Het begint steeds opnieuw tot je het gaat begrijpen. Maar dat hebben jullie allemaal al lang geleden geleerd, dat zit al zo in je gevoel. Pak het op! Heus waar, jullie hebben al zo vaak geleefd, waardoor je die gevoelservaringen al draagt. Als je die vaardigheden al draagt, waarom gebruik je ze dan niet? Gebruik alles wat in je vermogen ligt en wacht niet af, handel en wees geen ezel die voortdurend voor dezelfde boom staat.”
Dit is in vogelvlucht een beeld van de aardse evolutie. Hoe voelen we ons daarbij? Gaan we begrijpen dat we af en toe ontzettend dom bezig zijn? Steeds maar wachten tot die boom aan de kant gaat en toch weten dat die boom dat niet zal doen. Als je dat weet, dan ga je daar toch niet op wachten? Dat doe je toch niet?